Maen FlorinMaen Florin | Karel Fonteyne | Quinten Ingelaere | Hervé Martijn | Colin Waeghe

Opening op zondag 10 september vanaf 15.00 uur. De inleiding wordt verzorgd door kunstcriticus Daan Rau.

 

De tentoonstelling Focus België toont werk van vijf getalenteerde Vlaamse kunstenaars. Galerie Wilms dook in de Belgische kunstscene en ‘ontdekte’ deze  kunstenaars waar zij u graag kennis mee willen laten maken. Het werk varieert van schilderkunst, fotografie tot sculpturen. Middels deze tentoonstelling streeft Galerie Wilms er naar om de wederzijdse ontmoeting tussen de Nederlandse en Belgische kunstscene te stimuleren.

Openingstekst door Daan Rau:

“Zo’n kleine twintig jaar geleden kopte de Gazet van Antwerpen ‘Nederland knuffelt Belgische kunst’. Dat was naar aanleiding van enkele opeenvolgende veilingen bij Christies en Sotheby’s in Amsterdam waar voornamelijk Belgische kunst werd verkocht. Er werd gesteld dat de  Belgische kunst betaalbaarder was dan de Franse, Duitse en Engelse en van evenwaardige kwaliteit.

Mijn ervaring was, en is, dat de belangstelling voor kunst in museumcontext van Nederlandse zijde steeds groot is geweest. De musea worden er druk bezocht en geen grote kunstmanifestatie in Vlaanderen of onze Nederlandse stambroeders zijn present. Ik denk dat er in 1986 meer Nederlanders dan Vlamingen naar die legendarische ‘Chambres d’amis’ van Jan Hoet zijn komen kijken. En ik vermeld dat jaartal niet toevallig. Omdat onze betreurde Jan Hoet toch vooral internationaal mikte, bestond toen de vrees dat de Belgische kunstenaars weer eens niet aan bod zouden komen. Daarom werd in Gent destijds ‘Initiatief ‘86’ opgericht, een vereniging waar alle galeries en kunstorganisaties die de stad rijk was aan participeerden. Ik was zelf secretaris. We nodigden een drietal buitenlandse curatoren uit om een tentoonstelling met Belgische kunstenaars samen te stellen. De Duitse Kasper König, de Franse Jean-Hubert Martin en de Nederlandse Gosse Oosterhof togen hierop aan het werk. Tegelijkertijd met ‘Chambres d’amis’ opende in de Gentse Sint-Pietersabdij die andere tentoonstelling. Vele buitenlandse curatoren kwamen op bezoek en ‘Initiatief ’86’ zorgde mee voor een doorbraak van een reeks Belgische kunstenaars, zoals Raoul De Keyser en Thierry De Cordier, op het internationale podium.

In 1986 is mede door de inspanningen van de toenmalige Vlaamse minister van cultuur, Patrick De Wael, maar ook van de media en tal van initiatieven allerhande, de belangstelling van de bevolking voor de beeldende kunst sterk toegenomen. Er is een verhoogd museum- en tentoonstellingsbezoek, en er is een nood aan informatie over de hedendaagse kunst die bevrediging vindt in tal van cursussen, lezingen en bezoeken.

We zijn ondertussen dertig jaar verder en figuren als Michaêl Borremans, Wim Delvoye, Jan Fabre, Hans Op de Beeck, Luc Tuymans en anderen zijn veelgevraagde kunstenaars in binnen- en buitenland.

België, en dan nog vooral Vlaanderen, kan bogen op een groot aantal kleine en grote verzamelaars. Sommigen onder hen lenen hun kunst uit aan musea, anderen weer bouwen hun eigen accommodatie om het publiek hun collecties te tonen. Er is met andere woorden een vruchtbare bodem voor de kunst. We mogen ook de opleidingen niet vergeten, de formidabele mogelijkheden van het deeltijds kunstonderwijs voor kinderen, jongeren en volwassenen waar heel wat mensen in nauw contact komen met hun eigen creatieve mogelijkheden en dat van anderen. Er zijn veel kleine en grote kunstenaars in Vlaanderen en het kunnen er niet genoeg zijn.

Hier wordt u vandaag een kleine, maar waardevolle selectie getoond. Vijf kunstenaars die al wat bekender zijn, die al hun sporen hebben verdiend. Ik begin bij de kunstenaar die hier al een paar keer heeft geëxposeerd: Hervé Martijn. In het begin van jaren 90 mocht ik een tentoonstelling van hem inleiden en noemde ik hem een verteller, iemand die niet zozeer op zoek gaat, maar iemand die vindt. Hij gebruikte voorheen tal van thema’s die hem bij wijze van spreken werden toegespeeld, in de schoot geworpen, ervaringen uit de eigen jeugd en familie, beelden die hij uit het familiealbum kon plukken. Nu zijn het vooral waarnemingen en beeldmateriaal uit oude magazines die hem aanzetten tot werken. Het zijn nooit letterlijke weergaves, het zijn en worden vertelsels van de kunstenaar. De figuren zijn misschien zeer realistisch weergegeven, hij beheerst het métier als geen ander, maar ik kan dit in geen enkel opzicht realisme noemen. Daarom zijn de beelden van Hervé Martijn te bevreemdend, te raadselachtig, te introvert. Ze vertellen me iets, maar de vertelling moet ikzelf wel maken.

De fotografie van Karel Fonteyne sluit wonderwel aan bij het oeuvre van Hervé Martijn. De beide kunstenaars creëren een gelijkaardige sfeer, zij het met totaal verschillende middelen. Zijn foto’s doen me zonder dralen aan schilderkunst denken, ze verwarren me in die zin. Ze zijn bijzonder intelligent en met heel veel zorg geconstrueerd, het gaat hier niet om toevallige snapshots maar om beelden die in het brein van de kunstenaar ontstaan en die met detaillistische accuratesse worden opgebouwd met een sterk gevoel voor de juiste kleur, het juiste licht, de juiste toon. De personages in zijn beelden zijn zelden in hun volledigheid te zien, ze zijn soms verdoken achter voorwerpen of ze zijn afgeschermd door een masker van grime of gewoon niet ten voeten uit gefotografeerd. Ze worden hierdoor enigszins in een waas van mysterie gehuld. Ik las dat hij als kind al gefascineerd was door het vreemde, gefilterde licht in de bossen, en zich op een of andere wijze verenigd voelde met het universum dat hem omringde. Hij bouwde er kampen met takken, bladeren en gras en voelde zich op die manier erg een met de natuur. Hij is vooral aangetrokken door de innerlijke wereld die hij vindt in film en literatuur, én hij fotografeert. Uiterlijk vertoon is niet wat hij ambieert. Die naar binnen gekeerde blik is van dezelfde aard als die bij Martijn.

De naar binnen gekeerde blik vind ik ook in heel wat beelden van Maen Florin. Zij heeft nogal wat werk in de openbare ruimte staan, mooie en treffende bronzen sculpturen. Voor enkele ben ik zelfs medeverantwoordelijk dat ze er staan. En nogal plots, zo halverwege het eerste decennium van deze eeuw, verrast ze ons met kleurrijke beelden. Kleurrijk zijn ze in meerdere opzichten. Ze hebben kleur, zijn in polyester, rubber, textiel. Ze stellen ook op zijn minst intrigerende figuren voor. Ze maken ons wat ongemakkelijk en dat is meestal interessant. Het zijn niet langer de ideaalbeelden zoals we die kennen van de klassieken of uit de renaissance. En nog wat later komt ze af met een grote reeks keramieken hoofden en bustes. Een schitterende reeks die zowel de wat verwende kunstkenner als de gewone sterveling weet te raken. De toeschouwer is niet langer zomaar toeschouwer, nee, hij zoekt , hij speurt naar wat hem aantrekt of afstoot, hij wordt willens nillens geconfronteerd met aspecten van hemzelf. De werken tonen de mens in ons, in al zijn varianten en mogelijkheden, zwakheden en sterkten, ze laten ons onszelf zien, zelfs al zijn we dat misschien niet bewust. Ik sluit me aan bij de bijzonder mooie tekst van Stefan Hertmans in het boek dat onlangs over Maens werk werd gepubliceerd. Hij noemt haar virtuoos en zegt dat zij ons “gijzelt met psychologisch raffinement”, wel ik reken me graag tot een van haar slachtoffers.

Daar waar Maen Florin ook niet nalaat om naar het verleden en de kunstgeschiedenis te verwijzen, doet Quinten Ingelaere dat wel heel expliciet. Zijn werk is stevig geworteld in de schildertraditie, het is een onderzoek én een gedegen creatief proces. Zijn onderzoek betreft niet enkel de stijlen en de thema’s, maar evenzeer de technieken. Hij schildert evengoed op doek, paneel als op koper. Hij kopieert niet, hij creëert. Op een zekere ogenblik ontdoet hij het beeld van zijn oorspronkelijke betekenis door het een andere vorm te geven en laat hij het louter vorm zijn. Zij het dat die vormen natuurlijk verwijzen naar voorgaanden, maar totaal anders kunnen geïnterpreteerd worden. Bij hem thuis staan nogal wat opgezette dieren en het moet je dan ook niet verwonderen dat in een aantal van zijn schilderijen de vacht of het pluimage nadrukkelijk aanwezig is. Je merkt in zijn werk reminiscenties naar de 17de en de 18de eeuw, je proeft er de sfeer van die periodes, met als enig verschil dat het hier gaat om zeer hedendaags werk. Zijn ovale schilderijen, die van ver zo uit een vroeg 18de-eeuws salon lijken te zijn weggenomen, kunnen de kijker verontrusten. Het zijn ondefinieerbare wezens waarvan je niet weet of ze niet onverhoeds tot leven zullen komen. Zijn schilderijen op koper zijn vervormd, ze worden een stuk sculptuur aan de muur. Dit is een kunstenaar die onze blik meetrekt en ons nieuwe dingen laat ervaren, en bijzonder, ons ook op een andere manier naar oude kunst laat kijken.

Tot slot is er Colin Waeghe en ook hij is een schilder pur sang. De schilderijen die hij toont zijn van diverse periodes maar ze hebben alle een lichte vibratie gemeen. Die subtiele verschuiving van het beeld is typisch voor zijn werk. Het is alsof twee identieke fotofilms, die op elkaar liggen, heel lichtjes zijn verschoven. Dit geeft het werk een heel particuliere uitstraling. Het werk mag misschien redelijk onschuldig lijken, maar bij Colin Waeghe is er altijd een tweede laag. Het beeld is niet zomaar het beeld.

‘Crystal Palace’ verwijst uiteraard naar het Engelse paviljoen dat door John Paxton werd ontworpen voor de wereldtentoonstelling in 1851 in het Londense Hyde Park. Het was een staaltje van de industriële revolutie en uiteraard ook een visitekaartje voor de macht en de grootsheid van het British Empire, dat Britse rijk dat aan de oorsprong ligt van al de moeilijkheden die we vandaag kennen in het Midden-Oosten. Het is daarom goed dat u ook even kennismaakt met de titels die Waeghe aan zijn werken geeft.
Zijn jongste verblijf in Japan begin dit jaar leidde tot een reeks werken ‘A Hermit’s Dream’. Hij exploreert hierin het brein en de psychedelische impressies van een fictieve kluizenaar die zich uit de wereld heeft teruggetrokken maar die natuurlijk niet los kan komen van die wereld. De enige manier om volledig los te komen van de wereld is er helemaal in opgaan en tot stof weer te keren. ‘Ashes to ashes’, u kent het wel uit de begrafenisscènes in menige film. 

Zo ziet u maar, dames en heren, dat de kunst ons steeds weer op onszelf werpt, ons met onszelf confronteert. Of het nu nuchtere Nederlanders of bourgondische Belgen zijn, veel verschil zal het niet uitmaken.”

Daan Rau, Venlo, 10 september 2017.