Een onschuldige titel zou je denken: Animal Farm, ofwel dierenboerderij. Maar dat ligt toch even anders. In de huidige tijd ligt het woord “boer” voor sommigen al heel gevoelig, maar daar doel ik niet op. Nee: Animal Farm is de titel van een beroemde roman van George Orwell, waarin een groep dieren die er genoeg van heeft om onder het juk van de mensen te leven het heft in eigen hand neemt. Dat loopt echter uiteindelijk heel anders dan gedacht en het mondt uit in een totale desillusie. Daarin klinkt een enorme waarschuwing door voor totalitaire regimes, en dat met satire gebracht; het is zowel een kritiek op het stalinisme als het nazisme als … vul maar in.
Die vergelijking van mens en dier wordt trouwens te pas en te onpas gemaakt, ook in de beeldende kunst. Al eeuwen terug. Denk maar aan de zogenaamde singeries (naar het woord “singe”, het Franse woord voor aap), de schilderijen waarop apen zich verkleden en gedragen als mensen. Dat was al een populair onderwerp vanaf de 16e eeuw, met een hoogtepunt tijdens de wufte periode van de rococo, ja die stijl met toeters en bellen en met krullen en grillen in de 18e eeuw. Zo schilderde de Fransman Chardin elegant uitgedoste apen als kunstenaar. Alsof hij wilde zeggen: de kunstenaar kan wel hoogdravend denken dat hij zit te creëren en iets nieuws zit te scheppen, maar is het niet eigenlijk veel meer imiteren, nabootsen, na-apen?
Dat dualisme tussen enerzijds imiteren en anderzijds creëren echoot nog na in een monumentaal werk van Stefan à Wengen, hier in de galerie. Hij is een Zwitserse kunstenaar die al een enorme reputatie heeft, internationale tentoonstellingen op zijn naam heeft staan en inspiratie zoekt in de westerse en ook niet-westerse beeldtraditie. Het grote doek waarop ik doel is uit zijn serie Le Singe Peintre, waarbij de aap als op een ruiterportret van Velázquez of Van Dyck op een paard paradeert tegen een contrasterende en opvallend decoratieve achtergrond. De derde dimensie van paard en ruiter contrasteert sterk met die tweedimensionale achtergrond. Dat is het fraaie en spannende in dat werk, wat nog wordt versterkt door het vervreemdende effect van het kleurgebruik. Maar niet alleen de meer frivole kant wordt belicht in Stefan’s werk: in een aantal andere doeken komt juist een melancholische en mysterieuze kant naar voren, zoals we die ook kennen van zijn architectonische en landschappelijke werken, met een hang naar een griezelige, bijna spooky atmosfeer.
Kijk maar naar de onverzettelijke neushoorn! In acrylverf maar ook juist in houtskool. Eén brok massiviteit, maar wat een mooie huid, niet alleen letterlijk maar ook qua techniek: die diepte en die gelaagdheid. Tegenover de speelsheid van het andere werk heeft het een uitstraling als een monument.
Graag verwijs ik ook naar een achterliggende inspiratiebron: een houtsnede van de 16e eeuwse kunstenaar Dürer. Waar echter deze neushoorn in Dürers werk nog een gissen was – Dürer had het dier zelf immers nog nooit gezien, hij kende het alleen van horen zeggen en van een aantal vage schetsen – is Stefan’s neushoorn (tenminste dat denk je) veel realistischer. Maar schijn bedriegt en daarin schuilt de kracht van het werk: de huid die je kunt navoelen is misschien wel het meest belangrijk, net als de imposante impact, de rust en berusting. Je kunt hier veel meer je eigen gevoelens en emoties in projecteren. Daarmee tilt Stefan je op uit de realiteit zoals hij zo vaak doet en brengt hij je in zijn wereld: die van droom en illusie, ver van de werkelijkheid.
Trouwens even terzijde: de neushoorn is hot. Eind deze maand opent in het Rijksmuseum in Amsterdam een fraaie presentatie met als thema Clara de Neushoorn: deze Indische neushoorn was midden 18e eeuw een echte bezienswaardigheid, een fenomeen, en de Nederlander Douwe Mout van der Meer sleepte haar op een jarenlange tournee langs heel Europa.
Het dier is bij Stefan uitgangspunt, zeker, maar hier geen bonte parade, geen pittoreske details; eerder een introverte sfeer en diepgang in alle opzichten.
Dit is te zien bij de groot formaat houtskooltekening van de kasuaris: een grote Australische vogel die nog iets van een oervorm heeft en die is weergegeven met krachtige lijnen en een uitgesproken contrast tussen licht en donker.
De introvertie en diepgang komt ook terug in de golvende bewegingen van een kwal die enerzijds sierlijk over het doek danst en anderzijds door het formaat iets emblematisch heeft: bijna als een universeel symbool van gratie en beweging.
Zelfs de kleinere schilderijen, waarbij de koeien en paarden als bij een religieus triptiek tot spielerische hobbelpaarden worden getransformeerd, zijn allesbehalve frivool of triviaal. Het zet ons scherp om te reflecteren op de manier waarop wij kijken naar dieren. Op hoe onze blik gekleurd is en hoe wij vooral het aaibare en vertroetelende aspect van dieren koesteren. Terwijl zij het liefst in hun natuurlijke omgeving zijn, ver weg van onze vernietigende “beschaving”. Door het ontbreken van een omgeving, van een context, ontstijgen ze het tijdige en verworden ze tot tijdloze wezens die ons blijven fascineren. Zeker op de manier waarop Stefan à Wengen hen afbeeldt: met diep respect en tegelijkertijd met een enorme dosis esthetiek.
Daarom past hier ook de term “beestachtig mooi”, zoals ooit een tentoonstelling over dieren in de kunst in het Van Gogh Museum luidde, of in het Duits: tierisch schön.